Ik ben nu drie keer in Pakistan geweest. De eerste keer twee weken, als onderdeel van een reis van Londen naar Kathmandu met Encounter Overland. De tweede keer een maand, als onderdeel van een reis van een half jaar, van Indonesië, Singapore, Maleisië, Thailand, Hongkong, China en Pakistan. De derde keer voor vier weken naar de bergen in het noorden.
Muziek
Anekdote
Vanuit China kwam ik met een busje in Pakistan, over de Karakoram Highway via de Khunjerab pas (4780 mtr, de hoogste grensovergang ter wereld). De bergen zijn overweldigend. Naar mijn idee een stuk steiler dan de bergen in Nepal, en ongeveer net zo hoog. De K2 ligt een eind verderop, ook in Pakistan. Om de lucht te zien moet je je hoofd echt in je nek leggen, en dat tussen het wit-stralende sneeuw zie dan een diepblauwe lucht. De weg is met geweldig veel dynamiet door de Chinezen dwars door de bergen geblazen. In het midden ligt tussen de bergen een weidse vlakte, met hier en daar wat stukken sneeuw. Daar houdt het Chinese gedeelte van de weg op, en begint de Pakistaanse weg. Het Pakistaanse gedeelte is fraai geasfalteerd en ziet er goed uit. Dit houdt trouwens een paar kilometer verder weer op.
Het landschap is onbeschrijfelijk imponerend en ruig. Ook wel koud trouwens. Hier voel ik me een onbeduidend stipje in een reusachtig landschap in wit, grijs, geel en dan dat blauwe erboven. De weg slingert eindeloos langs beekjes en ravijnen, en het perspectief raakt soms wel eens kwijt. Een rotsblokje in de verte blijkt honderden meters hoog als je erlangs rijdt, een likje sneeuw langs een top blijkt groot genoeg om een volwassen skipiste te herbergen. Gaandeweg wordt de spelonk waar we doorheen rijden breder, en wordt een vallei. Mijn ogen worden gevangen door al die grote muren van hellingen en rotsen, en het lijkt of we helemaal niet vooruit komen. Totdat ik naar beneden kijk en de bus rakelings langs diepe kloven zie schieten. Het water beneden lijkt soms te kolken en te koken, andere keren lijkt het te kabbelen. Het water is onze leidraad, we blijven voornamelijk stroompjes, beken, en rivieren stroomafwaarts volgen.
De vallei wordt nog breder, en ik zie een kudde schapen, met een herder vlak langs de weg. Dan stopt de bus in iets wat je met fantasie een dorpje kunt noemen. Daar is ook de douane. Een statige man, met een blik als Ayatollah Khomeini die je zelf al je bagage minutieus laat uitpakken terwijl hij op een stoeltje zit. Pakistan is drooggelegd, alcohol is nadrukkelijk verboden. Kijk, daar komen twee flessen uit mijn rugzak. Een fles Mao Tai (een chinees soort bocht, maar wel 50%) en een fles Blandy (ja inderdaad, chinezen kunnen de r niet zeggen: brandy). Wat is dat?, vraagt de man. Lijkt me duidelijk. Ik wil hem er wel eentje geven, maar daar gaat hij niet op in. Donder maar op, schijnt hij te zeggen. Nou, dat was wel zweten.
Naast het douane-gebouw staat een restaurantje. Het ziet er meteen uitnodigend uit, waar je in China jezelf soms wel eens over de drempel moet helpen. De kelner komt uit zichzelf naar ons toe (dat ken ik ook niet uit China), en geeft (jawel) een menukaart in het engels. Zijn dollars ok? Natuurlijk. Ik bestel dal en chappati. Nadat hij de bestelling op nam, ging hij richting keuken, draait zich om en vraagt of ik er nog iets bij wil drinken. Cola. Zo´n ongekend goede service heb ik lang niet gezien, en het eten smaakt uitstekend.
Later rijdt het busje door een groene vallei, en ik zie in de verte een imponerend kasteel: Karimabad. Daar is ook een overnachting. De volgende ochtend gaat het busje leeg verder naar Islamabad, iedereen wil hier wel een paar dagen blijven. Karimabad is een dorpje tegen een helling, en boven op die helling staat het kasteel, 1000 jaar oud. Een eind verderop staat nog een kasteel. De bevolking is erg aardig, en ze spreken engels. Mooie, trotse mensen.
Een paar dagen later, na flink rondgeklauterd te hebben in kastelen en hellingen, en de fles Blandy leeg (waar je in een drooggelegd land veel vrienden mee maakt), met een aantal mensen een gids gehuurd om naar een grote gletsjer te gaan. Met een jeep tot aan de voet van de berg, en dan omhoog, he? Vele uren later kijken we vanaf de hoogte naar die geweldige gletsjer, precies een grote witte snelweg met een vluchtstrook in het midden. Aan de helling zijn twee hutjes
geplakt, waarin een vriendelijke herder
ons uitnodigt op wat water. Precies wat ik nodig had. Ik vraag aan de gids of het ook mogelijk is omlaag te gaan, dichterbij de gletsjer. Er ligt zo´n mooi meertje bovenop, in een lichtblauwe kleur. Geen probleem, zegt de twaalfjarige knaap (meer ervaren gidsen waren duurder). Er is zelfs een pad terug vlak langs de gletsjer. Het begin van de afdaling valt mee, maar meer naar beneden wordt het steiler en steiler. Levensgevaarlijk zelfs met een paar onbehouwen toeristen boven je die stenen en keien lostrappen, die vervolgens langs je oren suizen. Zo´n honderd meter boven het ijs wordt het echt link.
De gletsjer bestaat uit heel venijnig uitziende scherpe blauwe kegels en messen van ijs, en ze lijken allemaal “kom toch dichterbij” te roepen met veel gevoel voor venijn (foto)
. Het meertje op de gletsjer kunnen we duidelijk vergeten. Het pad waar de jongen het over had lijkt meer op een spoor van een verdwaalde geit. De hellingshoek van de wanden wordt ook steeds steiler, zo´n 60 a 70 graden op sommige plekken. Dan is ook het spoor weg. Iemand heeft met de hand een soort “voetstapjes” gemaakt in het rulle zand dat zo gemakkelijk naar beneden rolt. Elke halve meter een voetstapje, als een soort nisje aan de wand. Tegen die wand gekluisterd doe ik echt mijn best, maar dan zie ik dat er een paar voetstapjes missen. Die heeft de gids vast weggetrapt, want die loopt honderden meters verderop. Zonder voetstapje voor me, besluit ik terug te gaan. Desnoods klim ik de hele berg weer op, en zal zeker niet voor zonsopgang thuis zijn, maar dit is te gek. Helaas heb ik zelf een paar voetstapjes achter me weggetrapt. Terug kan niet. Ik weet nu heel zeker dat dit mijn einde is, cursum perficio, en ik zie beneden de scherpe ijsspietsen op mij wachten. Als de zaak gaat glijden moet ik niet vergeten mijn vingers en nagels in het zand te steken. Die rots halverwege de weg naar beneden zal ik gemeen kunnen raken. Nee, vanaf daar kom je echt niet terug.
Met de moed der zuivere wanhoop ren ik over het steile zand en kom, tegen alle verwachtingen in, aan op een beter stukje. Daarachter wacht me nog zo´n honderd meter pure uitdaging. Dan maar door ook, tot zover waren God, Allah en Shiwa me genadig. Ik overleef het, op kom weer op een echt pad. Van pure stress begin ik te janken. Ook traantjes van geluk dat ik het toch gehaald heb. Een klein oud vrouwtje komt mijn kant op, en geeft me uit medelijden een paar gedroogde abrikozen. Ze vervolgt haar weg, inderdaad over de voetstapjes die ik zojuist beschreven heb. Jammer dat die Blandy op is. Veel later, als ik dit aan enkele vrienden en bekenden vertel, zeggen ze me dat het moedig van me is om mijn tranen en angsten aan hen toe te geven. In plaats van in te gaan op mijn bijna-dood ervaring. Ook in eigen land kun je je soms verbazen.
Google-earth gebruikers kunnen deze plek des onheils bekijken door hier te dubbelklikken.
Later ga ik met twee toeristen naar Gilgit, een provinciestadje meer naar het zuiden. Weer zo´n prachtig stadje, hoewel deze iets heeft van een garnizoensstad. Volgens de lokale bevolking heeft Gilgit de langste touwbrug ter wereld (foto)
, en inderdaad is dit geen kleintje. Ik vertel mijn twee maten (een pasgetrouwde nederlandse met haar belg) dat ik heb gelezen dat je hier een jeep kan huren, en in drie dagen van hier, dwars door de Himalaya, naar Chitral (foto)
aan de andere kant van Pakistan kan komen. Dat lijkt een goed plan. Voor een honderd dollar per persoon wil een chauffeur ons met zijn jeep wel naar de andere kant brengen. We moeten wel veel eten inslaan, want er is niet zoveel te krijgen onderweg. Er zijn wel een paar dorpjes, maar daar is gewoon niks. Hier begint een tocht die ik iedereen kan aanraden, en zelf later ook opnieuw gedaan heb, samen met mijn vrouw en een goede vriend van me.
De chauffeur adviseert om nog even een paar sjalen te kopen, die we als monddoeken kunnen gebruiken tegen het stof. Nu begin ik er echt zin in te krijgen. Verder een paar vishaakjes om voor het diner te kunnen zorgen. Yes! Het wordt een lange, wilde tocht. We duiken meteen de bergen in, en die worden gaandeweg alleen nog maar grootser, hoger en desolater. Unbef*ckinglievable. Motor af bij afdalingen, plankgas de volgende helling weer op, claxon aan omdat je achter die heuvel niet kunt zien wat er aan komt. Langs enkele spaarzame akkertjes, langs ijskoude meertjes, door een enkel dorpje waar nauwelijks leven te zien is (foto)
. Behalve de checkposts, waar soldaten ons het gastenboek laten tekenen. Veel toeristen tekenen met “Santa Claus”, “Aboninable Snowman” etc. etc. Die mensen staan er niet bij stil dat deze gegevens ook gebruikt worden bij reddingsacties en repatriëring van overblijfsels. Een aantal jaren later is mijn vrouw de eerste Boliviaanse die hier ooit geweest is, volgens het gastenboek. Toch een eer.
We slapen eerst in het huis van een notabel, dan in een school/ziekenhuis, en dan bij een familie. Onderwijl klimmen we meer en meer, tot de sneeuwgrens, met yaks in Pakistan. Dit moet je echt zien.
Bij Peshawar (foto)
, een mooie stad ten zuiden van de Himalaya, ligt het dorpje Darra. In 1990 is dit het centrum van de wapenproduktie, die via Peshawar over de Khyberpass de Taliban bewapend in het aangrenzende Afghanistan. Een waanzinnig dorpje, de ene wapenwinkel naast de andere, elk met mooi beschilderde uithangborden in Indiase stijl, om hun wapens aan te prijzen. Een hardnekkige wapenhandelaar probeert me nog een enkelschots pistool-balpen te slijten. Mijn grootste vijand is mijn huurbaas, maar het geschil met hem kan ik misschien beter regelen via de huurcommissie. Ik slenter in Darra wat rond, en hoor opeens een mitrailleur salvo. Ik draai me om en zie een man met een Afghaanse tulband tevreden kijken naar de koopwaar in zijn hand. Ik slenter verder, en wordt uitgenodigd in een werkplaats (foto)
. Hier maakt men Russische pistolen, wil ik er misschien eentje proberen. Uiteraard. Ik moet alleen opletten goed te mikken op een bepaalde berg, omdat iedereen in de wijde omtrek weet dat je niet bij die berg moet komen (foto)
. Misschien nog een magazijntje AK45 (Kalashnikov), voor slechts 10 dollar? Vergeet het maar. Een bazooka afschieten voor 50 dollar? Veel te duur, hoewel me op het hart gedrukt wordt dat de lanceerder lokaal gemaakt is, maar de munitie in het buitenland gekocht moet worden. Ik weet nu wel zeker dat ik niet die ene bepaalde berg op ga.
In een andere werkplaats zie ik een jongen met een houten hamer, die kogels in schoongemaakte hulzen tjokvol buskruit slaat (foto). Recycling is the name. Ik heb het voorgevoel dat hij niet oud gaat worden. Weer verderop zie in in een andere werkplaats twee jongetjes in een soort schommelstoel bezig de draaiing in de loop voor een Kalashnikov te slijpen. Weer verderop wordt een doek opgetild van een machine, waardoor een soort tractorzitting zichtbaar wordt. Of ik wil plaatsnemen. Het doek gaat er verder af, en ik zit in een dubbelloops .50 luchtafweergeschut. Ondertussen wordt ik voortdurend van thee en koekjes voorzien. Werkelijk overal, terwijl ze kunnen weten dat ik echt geen handgranaten, geweren of bazooka´s ga kopen. Het zijn gewoon bijzonder aardige mensen, zonder gekheid. Geen spatje kwaad over hun te zeggen. Je moet alleen niet op die bepaalde berg gaan kamperen.
In Rawalpindi (foto)begin ik me te vervelen. Ik eet regelmatig in 5sterren hotels (volledige buffets voor 15 gulden, orientaals en westers. Ik slaap in redelijk basic hotels, zonder airco om niet zoveel last te hebben bij het verlaten van het hotel. De spanning, het gevecht om te overleven zoals ik kende in China, bestaat hier niet. Ik wil een treinkaartje en ik krijg een treinkaartje, zonder tegenstand. Alles in het engels, vriendelijke, aardige en vooral behulpzame mensen, ik heb gewoon wat uitdaging nodig. Nu neem ik af en toe een biertje in een vijfsterrenhotel, hun non-muslim room is de enige plek waar je drank kan krijgen, en dat voor acht gulden per flesje. Als je gewend bent een maaltijd te krijgen voor 2 gulden, is hier de lol snel vanaf. Op donderdagmiddag ga ik nog wel naar de Australische ambassade in Islamabad, 15 km verderop, omdat men daar dan de thank God it´s Friday party / bierfeest houdt (het weekend begint hier al op donderdag middag). Nog even tussendoor, In Rawalpindi kom ik een deen tegen, als kamergenoot in een jeugdherberg, die al twee maanden door Pakistan trekt. Ik herinner me mijn fles Mao Tai, gesmokkeld uit China, en biedt hem een slokje aan. Zijn ogen vallen bijkans uit zijn kassen bij het zien van de fles. Ik snij met een mesje de schroefdop open, en als je ervaring hebt met buitenlandse flessen weet je precies wat ik bedoel, anders kan de fles nooit meer dicht. Ik zet de geopende fles op een tafeltje, en die Deense lul loopt daar tegenaan. Tsjak, fles op de grond. In duizend stukjes, geen druppel te recyclen. De pure teleurstelling is moeilijk te bevatten. De kamer stinkt nu geweldig naar Mai Tai, een geur die het midden houdt tussen kerosine en bedorven uitgelopen aardappelen. Geen gekheid. Die nacht bleek trouwens de eerste en enige nacht zonder muskieten of knut (kleine vliegende bijt-beestjes).
Maar terug naar mijn verhaal. Ik besluit een non-muslim verklaring aan te vragen, dan kan ik een biertje kopen voor minder dan een gulden, en daar maak je veel vrienden mee. Ik ga naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar moet ik wachten, en wordt dan verwezen naar een andere rij. Daar vraagt men mij om mijn belasting-bewijs. Ik moet voor vijf gulden nog een afdracht doen, bij een bank in de stad. Ok, geen punt, en ik voel me weer bijna in China. Bij de bank is er een klein luikje, en daarachter zit de orthodoxe broer van Khomeini. Die wijst me op de gevaren van “intoxicating liquor”, waarop ik antwoord dat ik wel van uitdagingen houd. Meneer kan geen grapjes waarderen, en ik krijg nog meer zedenpreken. Uit ervaring herhaal ik gewoon mijn verzoek, opnieuw en opnieuw. Hij accepteert mijn geld en ik krijg het bewijsje wat ik nodig heb. Onderhand is het ministerie van Binnenlandse Zaken gesloten. De volgende dag ga ik verder met mijn queeste. Ik kom op het ministerie een diplomaat uit Angola tegen, met hetzelfde doel als ik. Als ervaren consultant leg ik hem de route uit. Na veel wachten wordt mij verzocht om een kopie van mijn paspoort. Ik ga dan naar de markt, waar ik een handgeschilderde reclame van Xerox gezien heb. Ik moet even wachten tot er een andere klant komt die ook een klein papiertje wil kopiëren. Mijn paspoort en zijn papiertje gaan op de plaat, en de servicemanager scheurt geroutineerd het A4-tje in tweeën. Efficiency is his middle name, en ik heb mijn kopietje nu. Weer naar het ministerie. Na wat wachten wordt ik uitgenodigd in een kamer waar ik nog niet geweest ben. Daar zit een soort Don Corleone, met drie adviseurs achter en rondom hem. Ook hij stelt me een paar strikvragen die ik foutloos beantwoord. Een hulpje maakt wat aantekeningen in mijn paspoort, een andere vult een formulier in, en Don Corleone ondertekent het formulier. Ik heb nu recht op vijftig flessen bier per maand, of vijf flessen whisky, of een combinatie hiervan. Het volgnummer van het formulier is bijgeschreven in mijn paspoort, naast mijn Pakistaanse visum. Je beseft het misschien niet, maar je leest hier wel de website van iemand die “licenced to drink” is, best wel uniek.
Met dit welverdiende document ga ik naar het vijfsterrenhotel. In een onaantrekkelijke kelder is een balie die tussen 19:00 en 19:15 open is, om drank te kopen voor non-muslims. Ik verbaas me niet eens dat de balie gesloten blijft. Ik maak wat stennis bij de receptie over dit onbehoorlijke discriminerende gedrag, en de floormanager die afkomt op het kabaal wat residenten zou kunnen afschrikken, belooft beterschap. De volgende dag ben ik er weer, en ruim van tevoren verwittig ik de receptie van mijn komst en doel, refererend aan de naam en belofte van de floormanager. Ik krijg mijn drank in de kelder. Het bier en de whisky worden in kranten gewikkeld, om geen rinkelende geluiden op straat te geven. Er wordt me ook verstaan gegeven dat ik in geen geval mijn rugzak op straat mag uitpakken, op straffe van gevangenis wegens aanstootgevend gedrag. Verder valt me op dat ik ook vandaag de enige ben die gebruik maakt van de non-muslim service. In de jeugdherberg richt ik een bacchanaal aan met andere backpackers, discreet op een slaapzaal om geen aanstoot te geven. De volgende ochtend zie ik dat het bier en de single malt whisky gebrouwen is in Murree, Rawalpindi, Pakistan.
Hypocrieten.