Ik ben nu vier keer in Bolivia geweest, een keer gedurende 6 weken, in 1992 als onderdeel van een reis door Bolivia, een puntje van Brazilië en Paraguay, de tweede keer vier weken in 1993, om daar te trouwen met mijn Boliviaanse vrouw, de derde keer weer vier weken, in 1999, om mijn pasgeboren zoontje aan de Boliviaanse schoonfamilie te tonen en de vierde keer weer vier weken, om ook met mijn tweede kind te pronken.
Muziek
Anekdote
Sucre is een heel leuk stadje, de kleinste hoofdstad van een land die ik ooit gezien heb (foto). La Paz is natuurlijk de officieuze hoofdstad. Wij hebben hetzelfde met Den Haag en Amsterdam. Sucre is heel schoon, netjes wit geschilderd, en rustig. Geen brede verstopte snelwegen maar gewoon heerlijk kalm. Er is ook niet bijster veel te zien, behalve een paar highlights zoals het parlementsgebouw, het Monasterio y Museo de la Recoleta en een kathedraal. Ook het centrale plein ademt een rust uit, behalve als de studenten (Sucre is ook een universiteitsstad) op vrijdagavond ballonnetjes met water naar de meisjes en toeristen gooien.
Als hoofdstad was Sucre natuurlijk ook ideaal om mijn toeristenvisum te verlengen. Ik had wat vertraging opgelopen, omdat ik zolang met die Boliviaanse familie had opgetrokken. Ik zou nog drie extra dagen nodig hebben, en in dit lieflijke kleine warme stadje tussen de heuvels zocht ik het consulaat. Daar zaten een paar echte bullebakken. Ze bekeken mijn paspoort en zagen geen probleem. Die extra dagen kon ik gratis verlengen. Mooi. Maar ik moest nog wel airport tax betalen. Dat is raar, want ik vertelde dat ik met de bus naar Santa Cruz de la Sierra zou gaan, en vandaar met de trein naar Puerto Suarez op de grens. Vandaar met een taxi naar Corumbá in Brazilië. Het is me niet gelukt deze geldwolven het verschil uit te leggen tussen een trein en een vliegtuig. Corruptie.
Daarna heb ik de markt in Tarabuco, bij Sucre, bekeken. Heel leuk en origineel, maar toch begint toeristencommercie op te rukken
Potosi is een bijzonder stadje met veel cultuur. Het ligt op 4 kilometer hoogte, en warm is anders. Het is gezellig rommelig, met kleine smalle straatjes en doordrenkt met historie. Deze start met een nabijgelegen berg, de Cerro Rico (rijke berg), die overal in de stad te zien is. Dit was de rijkste zilvermijn op aarde. In zijn hoogtijdagen was Potosi de grootste stad op het westelijk halfrond, zelfs groter dan Parijs, vanwege dat zilver. De Spanjaarden hadden ontdekt dat de Inca's hier hun zilver vandaan haalden, en hebben de Inca's meteen als slaven tewerkgesteld. Er wordt gezegd dat er zoveel zilver uit de mijn gehaald is, dat men een zilveren brug zou kunnen maken tussen Zuid-Amerika en Spanje. Dat lijkt me wat overdreven, maar het is wel een feit dat Spanje in die tijd zoveel zilver had dat de wereldprijs van zilver ineenstortte, en alle andere landen de facto failliet maakte.
Om ook hun eigen economie niet om zeep te helpen werd een vaste zilverprijs afgesproken. Vele konvooien van schepen beladen met zilver voeren op Spanje. Onze nationale held Piet Hein, door Spanjaarden steevast aangeduid als zeerover, heeft slechts 1 konvooi overvallen en de lading bedroeg het toentijdse nationale product van de Nederlanden over twee jaar.
Ook Nederlandse schepen zijn gebruikt om meer slaven aan te voeren, vanuit Afrika. De honger naar zilver bracht een enorme vraag naar arbeid met zich mee, en zes miljoen mijnwerkers zijn in de jaren omgekomen in de mijnen van Potosi. Een groep zwarte slaven ontsnapte naar de noordelijke Yungas, waar ze heden ten dage nog wonen in arme gemeenschappen rond Coroico.
Uit respect voor dit leed is een bezoek aan de mijnen verplicht. Lokale gidsen verzamelen toeristen op een veel te vroeg tijdstip, als je de avond ervoor heerlijke Pico Macho gegeten hebt, rijkelijk bevloeid met Pacena bier. De gids vertelt de achtergrond, geeft valhelmen en leidt de club naar de markt om geschenken voor de mijnwerkers te kopen.
De mijnwerkers zijn te verdelen in twee soorten: de relatief goed geoutilleerde overheids-mijnwerkers, en de straatarme zelfstandige mijnwerkers. Een truck brengt de mijnwerkers en ons naar een hoog punt op de berg. Via een klein donker gat naar binnen. De mijnwerkers moeten uren lopen, klauteren en klimmen om bij de muur te komen waar ze het op gemunt hebben. Met een grote hamer en een beitel slaan ze gaten in de muur, waar dan dynamietstaven in gaan. Dan slaat men met de hamer drie keer op de muur, om eventuele mijnwerkers aan de andere kant van de muur te waarschuwen. Dan rennen de mijnwerkers hard weg, omdat de lonten doorgaans veel te kort zijn. Men economiseert, waarom zou je een goede lont gebruiken als je er ook twee kleintjes van kan maken. Dan sjouwt men de puin naar de dichtsbijzijnde lorry, en duwt die omhoog want er zijn hier geen treintjes.
Omlaag gaan kost uren, het karretje omhoog een halve dag, dus men blijft drie dagen in de mijn. In die tijd is er niets te eten, want alles hier is giftig. De wanden zijn bedekt met zwavelzuur, asbest, arsenicum en lood, bij zo'n vijftig graden. De mijnwerkers nemen alleen coca-blaadjes. Die verminderen de honger, vermoeidheid en pijn, zodat men drie dagen achter elkaar kan werken. Daarom brachten we zakken coca-blaadjes, lonten en dynamiet mee als kadootjes.
Aan de voet van de berg ligt de plaats waar de erts op het oog wordt gescheiden naar kwaliteit. Aan de hand daarvan krijgen de mijnwerkers hun geld, wat niet genoeg is om van te leven, maar teveel om van dood te gaan.
Je ziet geen mijnwerkers boven de veertig, hoewel veel mijnwerkers eruit zien alsof ze veel ouder zijn. Als je begint te werken in de mijnen, dan weet je dat je binnen twintig jaar dood gaat aan asbestosis, of zware metaal vergiftiging. Je weet natuurlijk ook dat je gezin omkomt van de honger als je niet gaat werken in de mijn.
Soms gaan de mijnwerkers na gedane arbeid rechtstreeks naar de kroeg en de hoeren, voordat ze naar huis gaan. In hun speciale geval heb ikdaar alle begrip voor.